Verklaringen kaart 10

1. It Tsjerkhôf
Duidelijk is te zien dat het kerkhof met de 13e-eeuwse toren (het bijbehorende kerkgebouw werd in 1868 afgebroken), vrij hoog gelegen is. Het maakt deel uit van een groter hooggelegen complex landerijen. Zie ook nr. 2.

Rom Paad, kaart 10

2. It Heech
Dit perceel land ontleent zijn naam aan het feit dat het vrij hoog gelegen is. Het maakt deel uit van een complex hoger gelegen landen, waaronder het oostelijk gelegen kerkhof.

4. De Pastorijepleats

Deze boerderij (huidig adres Torenlaan 9) met bijbehorend land, toebehorend aan de Kerk van Eastermar, zorgde vanouds voor het inkomen van de pastoor, later de predikant. Veltman schrijft in zijn boekje ‘Oostermeer geschiedkundig beschreven’ hierover (pagina’s 30, 60 en 61): ‘De genoemde vastigheden vormden van ouds samen de pastorieplaats; ze bestond reeds omstreeks 1500 en werd door den pastoor zelf gebruikt of verhuurd. In 1761 besloten de Staten (van Friesland) de pastorie plaatsen der suppletie-trekkende gemeenten te verkoopen onder verbinding, de tractementen der predikanten te brengen op 500 gulden. Zoo kwam dan in 1764 de oude pastorije-plaats onder den hamer; ze bestond toen uit: 'een Boerenhuizinge en schuire, hieminge en keukentuintje, begerechtigd met een stem op No. 19, des predikants Noorder-laantje te Oosten, deszelfs Westerlaantje ten zuiden, de rijweg ten westen en noorden', met het bijbehoorende land; de plaats was toen in  huur bij Sjoerd Binnerts. De bewoner van het buiten 'Driezigt', Jetze van Sminia, kocht de plaats, die voor hem van veel waarde was om de volle stem, die er op lag.’ Zie ook de nrs. 6 en 25.

6. De Pastorijekamp

Dit perceel, dat in de Floreenkohieren van 1848 en 1858 voorkomt onder de naam ‘Pastoriekamp’ maar ook wel ‘It Pastorijelân’ genoemd wordt, maakte deel uit van de landerijen die tot ‘De Pastorijepleats’ behoorden. Zie nr. 4

8. De Brandskamp
Op de Brandskamp, een naam die als zodanig voorkomt in de Floreenkohieren van 1848 en 1858, werd in 1868 de nieuwe Hervormde Kerk gebouwd. In datzelfde jaar werd het kerkgebouw op het kerkhof afgebroken, waarbij alleen de toren bleef staan. Wat de naam ‘De Brandskamp‘ betekent is niet bekend.

10. De Koaltsjekamp
Mogelijk heeft het gebruik van het land, de teelt van kool, hier zijn invloed doen gelden op de naam van het land. Ook nr. 13 wordt ‘De Koaltsjekamp’ genoemd.

11. It Foarhûslân
Dit stuk land lag vóór het woongedeelte van de boerderij die tot 1914 in de zuidoosthoek van dit perceel stond, aan de Stiennenwei. De boerderij was eigendom van de familie Reitsma. De oomzeggers en erfgenamen (De Gezusters Wiersma) van de laatste eigenaar, Durk Gjalts Reitsma, lieten de boerderij in 1914 afbreken. Op hetzelfde perceel, maar nu aan de Torenlaan, lieten de Gezusters Wiersma daarna een nieuwe boerderij bouwen (huidig adres Torenlaan 16), onder architectuur van Meint Hylkes Bottema.

12. De Tsjerke-ikkers
Voorzover bekend behoorden deze percelen land nooit tot het kerkelijk bezit. Vermoedelijk betekent de naam ‘de akkers, gelegen tegenover de kerk’ (op het kerkhof).

14. It Efterhûslân
Dit stuk land behoorde vanouds bij ‘De Patroanspleats’. Zie nr. 25. Deze boerderij stond met de achterkant naar de weg (It Heechsân), vandaar dat dit perceel als ‘achter het huis’ gelegen gezien werd.

16. De Jimkes
Deze naam, geschreven als ‘De Hiemkes’ wordt uitgesproken als ‘De Jimkes’. Het is mogelijk dat het hier oorspronkelijk gaat om wat ‘erven’ met bebouwing. Hierop kan ook de naam van de naastgelegen Stiennenwei duiden. De daarin gevonden stenen kunnen afkomstig zijn van de Jimkes. Voor de overgang ‘Hiemkes’ naar ‘Jimkes’, zie ook nr. 20.

17. De Iikbosk
In de Floreenkohieren komt deze naam voor als ‘een hornleger, de Eekbosch genaamd’. Sedert 1768 is de vermelding ‘een Eekbosch’, na 1840 ‘de Eekbosch’. De naam is ontleend aan de eikenbomen die hier voorheen stonden.

19. De Bosk
De naam ‘De Bosk’ gaat terug op de tijd toen dit perceel met bomen en struiken was ingeplant. Veltman schrijft in zijn boekje ‘Oostermeer geschiedkundig beschreven’ op pag. 20 over bos in Eastermar: ‘Bosch vond men, zooals reeds werd opgemerkt, tamelijk veel. Aan weerszijden van den Vuilnisweg (nu: Mounekamp) en de Joerelaan vond men een breede strook boschgrond, waarin zich een menigte slangen bevonden. Rondom de boerderij, thans door Tj. v/d Veen bewoond, waren ze zoo menigvuldig, dat men ze, naar verhaald wordt, soms bij tientallen in de vensterbanken vond en men ze met de spade moest verwijderen.
Over nr. 19, ‘De Bosk’, schrijft Veltman vervolgens: ‘Een ander slangenland was de omgeving van de boerderij, waar nu Tj. Atsma woont (huidig adres Heechsân 28). 't Moet eens gebeurd zijn, dat een paar werklui een slang den kop afsloegen en - dadelijk daarop wemelde het van slangen, wat het vermoeden deed ontstaan, dat er een van buitengewone beteekenis vermoord was (kroonslang).

20. en 21. De Snjisten
Deze naam komt via ‘snies’ van ‘snees’, waarbij deze woorden als ‘snjist’ (meervoud: de Sniezen of Snjisten) worden uitgesproken. Vrgl. nr. 16, de Hiemkes, die ‘Jimkes’ worden, Eestrum dat Jistrum wordt en (in Jistrum) ‘de Geasten, die ‘de Gjisten’ worden. Voor een verklaring kan gedacht worden aan Oud-Engels ‘snaith’ (een nieuw ontgonnen stuk land), maar ook aan het woord ‘snies’ dat een oude Friese landmaat is. Een snies is twintig vierkante roeden. De Snjisten zouden dan vroeger verdeeld zijn geweest in een aantal percelen van die afmeting. Een derde mogelijkheid is dat ‘Snies’ in samentrekking is van ‘Sân-Ies’, met de betekenis ‘Zandige Es’.

25. De Patroanspleats
Deze boerderij (huidig adres Heechsân 9) met bijbehorende landerijen, die vanouds toebehoorde aan de Kerk van Eastermar, leverde de inkomsten op voor het onderhoud van de kerk. De Patroon van de kerk, dwz. de heilige aan wie de kerk gewijd was, fungeerde als symbool voor ‘kerk’. Veltman citeert in zijn boekje ‘Oostermeer geschiedkundig beschreven’ op pag. 46 e.v. over deze Patroonsgoederen uit de Beneficaalboeken (1543) onder meer:  'Item, Benert Jeldesoon heeft in huer omtrent XXIIIJ pondemaeten saedlandt ende XIJ mansmat hoylandt, X grasingen van den Patroen ende Pastoer voor IIIJ gouden floreenen daer aff den Patroen compt IJ gouden floreenen ende VIJ stuvers’. Binnert heeft dus zowel patroonsland als pastoorsland in gebruik.
In 1581, aldus Veltman, bedroeg de huur ‘vier goudguldens en acht stuivers (in hedendaagsch geld zes gulden), waarvan de pastoor echter de helft toekwam’. Kennelijk werd het inkomen van de pastoor (zie nr. 4) dus aangevuld met inkomsten uit het bezit van de patroon. Na de Reformatie werden de patroonslanden gedeeltelijk verkocht. Veltman vermoedt dat dit uit speculatiezucht gebeurde, die verband hield met de vervening van de Leien en de opbrengst van de turf.

26. De Kosterij

Als ‘kerkedienaar’ fungeerde vanouds de koster, die tevens als klokluider optrad. Hij bewoonde een huis (‘De Kosterij-pleats’, huidig adres Torenlaan 13) vlak ten noorden van de kerk gelegen, eigendom van de kerkvoogdij. Veltman schrijft in zijn boekje ‘Oostermeer geschiedkundig beschreven’ op pag. 49 e.v. over de instructie van de koster, waaruit blijkt dat hij niet alleen klokluider, maar ook voerman was ‘ten dienste van kerk en pastorie, geëmployeerde bij het scharren der gemeenschar, schutstalhouder en doodgraver, terwijl zijn huis van tijd tot tijd als 'tehuis voor dakloozen' diende!

Naar boven